Lustplaats Tulpenburg - 1730
Foto's -> Gebouwen -> Buitenplaatsen(Bron Privé Collectie - Foto Amstelveenweb.com - 2015)
'Lustplaats Tulpenburg', toe behoorende den Heer David de Pinto'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel' 1730.
Zie op de kaart, eerste foto Buitenplaatsen, de ligging onder nummer 30.
Geschiedenis van Tulpenburg
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
'Lustplaats Tulpenburg', toe behoorende den Heer David de Pinto'
Ets van Abraham Rademaker uit 'Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel' 1730.
Zie op de kaart, eerste foto Buitenplaatsen, de ligging onder nummer 30.
(Bron tekst uit: Amstelveen acht eeuwen geschiedenis - Groesbeek)
Tot 13 april 1592 behoorde een weer land, gelegen aan de Amstel en genaamd ‘het Breeweer’ (Brede weer) toe aan Reijmerich Fransdochter, poortesse van Amsterdam. Op die datum transporteerde zij dit terrein aan Jan IJsbrandsz. van Oterlick. In 1594 behoorden bij dit weer vier henneptuinen, doch eerst in 1606 stond er een huis. In 1607 droeg het hele complex de naam van ‘het Breeweer ofte jonge Costverloren’. ‘Jong Costverloren’ vindt men elders ook als ‘Nieuw Costverloren’ aangeduid. De Edele Abel Mathijsz. Burch, burger van Amsterdam, was in 1619 koper. Van hem vererfde het op zijn achternicht Anna Burgh, die op 26 april 1650 gehuwd was met Dirck Tulp, ridder-baronet, schepen van Amsterdam en bewindhebber van de O.I. Compagnie. Aan hem ontleende het buiten de naam, die het voortaan zou dragen: ‘Tulpenburg’.
De vader van Anna Burgh, Dr Albert Coenraetsz. Burgh, was door Spinoza in het Cartesianisme opgevoed. Het verwondert ons dan ook niet, dat deze grote filosoof op ‘Tulpenburg’ een toevlucht zocht, toen hij zich in Amsterdam niet langer veilig voelde. Er was daar een moordaanslag op hem gepleegd en op 27 juli 1656 sprak de Joodse gemeente in Amsterdam een banvloek over hem uit. ‘Tulpenburg’ lag n.l. buiten het bereik van het Amsterdamse gerecht, dat wellicht ook iets tegen hem zou kunnen ondernemen.
Op ‘Tulpenburg’ treffen we Spinoza aan: ‘studeerende bij zig zelven en arbeijdende aen sijn glasen slijpen, dewelke van sijn vrienden afgehaalt en tot zijn profijt verkocht werden’. Dat hij uitblonk in het slijpen van glazen, wordt bevestigd door het getuigenis van niemand minder dan Constantijn Huijgens. Op ‘Tulpenburg’ kwam Spinoza in contact met Herman Alberts, één der oudste Rijnsburger collegianten. Dit verklaart weer, waarom Spinoza na een kort verblijf op ‘Tulpenburg’, naar Rijnsburg vertrok, waar hij veiliger was dan in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdam.
Na de dood van Dirk Tulp kwam ‘Tulpenburg’ in het bezit van een dochter uit zijn tweede huwelijk, Anna Catharina Tulp. Haar echtgenoot, Mr. Nicolaas Witsen, transporteerde het buiten in 1717 voor ƒ 34.000,- aan de heer David de Pinto jr. Toen diens vrouw, Lea Ximenes Belmonte, overleed, tekende Bicker Raije in zijn bekende dagboek hiervan op (28 februari 1740): ‘Is mevrou Pinto een seer rijke Jodin, seer schielijk overeede, en also het besloote waater was, en considerabel veel Joden bij de begrafnis wilden assisteren tot Ouderkerk, waaren de rijtuigen onnoemelijk, van alle soorten, dat maar eenigszins voortkon. De arme Joden verliesen veel aan haar’. De de Pinto’s waren zeer bevriend met prins Willem IV. Deze bracht een bezoek aan ‘Tulpenburg’ op 6 augustus 1750. ‘Verselt van 12 ruyters van de garde te paart’, zo vermeldt ons Bicker Raije, die blijkbaar ook relaties onderhield met de de Pinto’s, want hij blijkt voortdurend aandacht te schenken aan de wederwaardigheden van deze familie.
Toen David de Pinto overleed, schreef Bicker Raije in zijn dagboek dat ‘hij om sijn veele goede hoedanigheeden seer beklaagt wordt, doende veel goet aan alle menschen en sijnde considerabel rijk. Kort voor zijn doot is een Oost-Indies schip na zijn naam genoempt, dat nu in zee staat te gaan. Hebbende hij, so gesegt wort, aan genoegsaam alle de godtshuijsen deser stat legaten gemaakt’.
Op 4 maart 1761 noteert Bicker Raije: ‘is door ongelukkige negotie of actiehandel het voornaame huijs van de heere de Pintoo’s moete faljeeren’. De zoon van David de Pinto Jr., Aron de David de Pinto, anders genaamd André de Pinto deed het huis nu geheten ‘de hofstede genaamd Tulpenburg met deszelfs heerenhuijsinge, vleugels tot het koetshuijs, stallinge, orangehuijs, thuijnmanswoning, speelhuijsen, cabinetten, grotwerken, fontijnen met de landerijen daaragter, groot 34 morgen 300 roeden’ voor een belangrijk lagere som ƒ 29.700,- over aan Cosmus Timmerman. Blijkbaar kocht Cosmus Timmerman het buiten voor de sloop want op 3 augustus 1761 eigenaar geworden, transporteerde hij op 21 september d.a.v. ‘de heerehuijsinge, stallinge, koetshuis, schuur, oranjehuis, tuijnmanswoning, biljarthuis, coepels, boomgaarden, benevens de grotwerken en dat in zijn vierkant tot aan de slingermuure daar de broeijerije thans is, en de boomen tot aan de haag toe’ aan Meinard Steenhouwer voor
ƒ 14.500,-. De verkoper behield aan zich ‘de opstal van de menagerie en het Laboratorium en al ’t kooper, loot en ijser aan de fontijnen annex’. In 1771 kocht Meinard van Cosmus eveneens het achterste gedeelte van de plaats voor ƒ 13.500,-. De voorgenomen sloping was dus niet doorgegaan en zelfs de grotwerken etc. waren nog intact toen Meinard in 1782 zijn bezit voor
ƒ 30.000,- overdeed aan Johannes Clerk Sterk.
Twee jaar later was echter het lot van ‘Tulpenburg’ bezegeld, Frederik Kaal wordt er voor ƒ 16.700,- eigenaar van en laat de gebouwen slopen, zodat er in 1791 niets meer dan een warmoestuin te vinden is. Na 1793 wordt er op de warmoestuin ‘Tulpenburg’ een boerenwoning gesticht, die er in 1809 reeds staat. De zoon van Jan Stadlander, Jan Jacob Stadlander die het gesloopte geval gekocht had, en daarop de boerderij liet bouwen, verkocht deze met 30½ morgen in 1819 voor ƒ 8.900,- aan Pieter Kleijn, veenman en landbouwer onder Ouder-Amstel, die het bedrijf terstond verhuurde aan Jan Snel. Later werd er een herberg gesticht, die de naam ‘het Koetje’ droeg. Nu (1965) hebben de kranten ons bericht, dat ook de herberg ‘het Koetje’ zal worden gesloopt, daar de voortzetting van het bedrijf, na het overlijden van de laatste eigenaar niet meer rendabel blijkt te zijn.
De vader van Anna Burgh, Dr Albert Coenraetsz. Burgh, was door Spinoza in het Cartesianisme opgevoed. Het verwondert ons dan ook niet, dat deze grote filosoof op ‘Tulpenburg’ een toevlucht zocht, toen hij zich in Amsterdam niet langer veilig voelde. Er was daar een moordaanslag op hem gepleegd en op 27 juli 1656 sprak de Joodse gemeente in Amsterdam een banvloek over hem uit. ‘Tulpenburg’ lag n.l. buiten het bereik van het Amsterdamse gerecht, dat wellicht ook iets tegen hem zou kunnen ondernemen.
Op ‘Tulpenburg’ treffen we Spinoza aan: ‘studeerende bij zig zelven en arbeijdende aen sijn glasen slijpen, dewelke van sijn vrienden afgehaalt en tot zijn profijt verkocht werden’. Dat hij uitblonk in het slijpen van glazen, wordt bevestigd door het getuigenis van niemand minder dan Constantijn Huijgens. Op ‘Tulpenburg’ kwam Spinoza in contact met Herman Alberts, één der oudste Rijnsburger collegianten. Dit verklaart weer, waarom Spinoza na een kort verblijf op ‘Tulpenburg’, naar Rijnsburg vertrok, waar hij veiliger was dan in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdam.
Na de dood van Dirk Tulp kwam ‘Tulpenburg’ in het bezit van een dochter uit zijn tweede huwelijk, Anna Catharina Tulp. Haar echtgenoot, Mr. Nicolaas Witsen, transporteerde het buiten in 1717 voor ƒ 34.000,- aan de heer David de Pinto jr. Toen diens vrouw, Lea Ximenes Belmonte, overleed, tekende Bicker Raije in zijn bekende dagboek hiervan op (28 februari 1740): ‘Is mevrou Pinto een seer rijke Jodin, seer schielijk overeede, en also het besloote waater was, en considerabel veel Joden bij de begrafnis wilden assisteren tot Ouderkerk, waaren de rijtuigen onnoemelijk, van alle soorten, dat maar eenigszins voortkon. De arme Joden verliesen veel aan haar’. De de Pinto’s waren zeer bevriend met prins Willem IV. Deze bracht een bezoek aan ‘Tulpenburg’ op 6 augustus 1750. ‘Verselt van 12 ruyters van de garde te paart’, zo vermeldt ons Bicker Raije, die blijkbaar ook relaties onderhield met de de Pinto’s, want hij blijkt voortdurend aandacht te schenken aan de wederwaardigheden van deze familie.
Toen David de Pinto overleed, schreef Bicker Raije in zijn dagboek dat ‘hij om sijn veele goede hoedanigheeden seer beklaagt wordt, doende veel goet aan alle menschen en sijnde considerabel rijk. Kort voor zijn doot is een Oost-Indies schip na zijn naam genoempt, dat nu in zee staat te gaan. Hebbende hij, so gesegt wort, aan genoegsaam alle de godtshuijsen deser stat legaten gemaakt’.
Op 4 maart 1761 noteert Bicker Raije: ‘is door ongelukkige negotie of actiehandel het voornaame huijs van de heere de Pintoo’s moete faljeeren’. De zoon van David de Pinto Jr., Aron de David de Pinto, anders genaamd André de Pinto deed het huis nu geheten ‘de hofstede genaamd Tulpenburg met deszelfs heerenhuijsinge, vleugels tot het koetshuijs, stallinge, orangehuijs, thuijnmanswoning, speelhuijsen, cabinetten, grotwerken, fontijnen met de landerijen daaragter, groot 34 morgen 300 roeden’ voor een belangrijk lagere som ƒ 29.700,- over aan Cosmus Timmerman. Blijkbaar kocht Cosmus Timmerman het buiten voor de sloop want op 3 augustus 1761 eigenaar geworden, transporteerde hij op 21 september d.a.v. ‘de heerehuijsinge, stallinge, koetshuis, schuur, oranjehuis, tuijnmanswoning, biljarthuis, coepels, boomgaarden, benevens de grotwerken en dat in zijn vierkant tot aan de slingermuure daar de broeijerije thans is, en de boomen tot aan de haag toe’ aan Meinard Steenhouwer voor
ƒ 14.500,-. De verkoper behield aan zich ‘de opstal van de menagerie en het Laboratorium en al ’t kooper, loot en ijser aan de fontijnen annex’. In 1771 kocht Meinard van Cosmus eveneens het achterste gedeelte van de plaats voor ƒ 13.500,-. De voorgenomen sloping was dus niet doorgegaan en zelfs de grotwerken etc. waren nog intact toen Meinard in 1782 zijn bezit voor
ƒ 30.000,- overdeed aan Johannes Clerk Sterk.
Twee jaar later was echter het lot van ‘Tulpenburg’ bezegeld, Frederik Kaal wordt er voor ƒ 16.700,- eigenaar van en laat de gebouwen slopen, zodat er in 1791 niets meer dan een warmoestuin te vinden is. Na 1793 wordt er op de warmoestuin ‘Tulpenburg’ een boerenwoning gesticht, die er in 1809 reeds staat. De zoon van Jan Stadlander, Jan Jacob Stadlander die het gesloopte geval gekocht had, en daarop de boerderij liet bouwen, verkocht deze met 30½ morgen in 1819 voor ƒ 8.900,- aan Pieter Kleijn, veenman en landbouwer onder Ouder-Amstel, die het bedrijf terstond verhuurde aan Jan Snel. Later werd er een herberg gesticht, die de naam ‘het Koetje’ droeg. Nu (1965) hebben de kranten ons bericht, dat ook de herberg ‘het Koetje’ zal worden gesloopt, daar de voortzetting van het bedrijf, na het overlijden van de laatste eigenaar niet meer rendabel blijkt te zijn.