De Wetenschappelijke Raad verkent economische ongelijkheid in Nederland
Nieuws -> InformatiefBron: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
05-06-2014
Gemiddeld kwam het besteedbare inkomen van een huishouden in 2012 uit op 33,2 duizend euro. Om de inkomens onderling vergelijkbaar te maken zijn ze gecorrigeerd voor omvang en samenstelling van het huishouden. De 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens ontvingen 36 procent van het totale inkomen.
Hoe hoger het inkomen, hoe meer er naar verhouding betaald moet worden aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (AOW, Anw en AWBZ). In 2011 werd in totaal 82,5 miljard hieraan betaald. De laagste 10 procentgroep van de bruto-inkomens betaalde hiervan 0,5 miljard (0,6%) en de hoogste 10 procentgroep was goed voor 31,3 miljard (37,9 procent), meer dan 60 keer zoveel – meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek op 2 juni 2014. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft een andere idee over de economische ongelijkheid in Nederland.
Economische ongelijkheid staat hoog op de internationale agenda. Vaak wordt daarbij verwezen naar de Verenigde Staten, waar de verschillen de afgelopen decennia enorm zijn toegenomen. In de WRR-Verkenning 'Hoe ongelijk is Nederland?' worden de verschillen in inkomen, loon en vermogen in ons land verkend.
(Bron WRR - 2014)
De omslag van het rappoort 'Economische ongelijkheid in 8 figuren'
Inkomensongelijkheid in vergelijkend perspectief laag, vermogensongelijkheid aan de hoge kant
Een simpel, eenduidig antwoord op de vraag hoe ongelijk Nederland is, is niet te geven. Economische ongelijkheid kan op verschillende manieren worden bekeken en gemeten. Gemeten met de Gini-coëfficiënt (waarbij 0 volledige gelijkheid uitdrukt en 1 volledige ongelijkheid), is de inkomensongelijkheid in Nederland in internationaal perspectief laag en stabiel, namelijk 0.29 in 2010. Het gemiddelde van de OESO-landen is 0.32.
Dat komt deels door de sterk herverdelende werking van ons belasting- en sociale zekerheidsstelsel, in het bijzonder voor ouderen (65-plus). Tegelijkertijd is de kloof tussen de onderste en bovenste tien procent van de inkomensverdeling de laatste decennia gegroeid. Er zijn nieuwe categorieën werkenden die een grotere kans hebben om onderaan de inkomensladder te belanden, zoals éénverdieners en een deel van de zzp’ers.
De vermogensongelijkheid is in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief aan de hoge kant. Terwijl de top 10 procent van de vermogensverdeling 61 procent van het vermogen in handen heeft, heeft de onderste 60 procent (samengeteld en afgerond) 1 procent vermogen opgebouwd. Vooral over vermogensongelijkheid is meer onderzoek nodig.
Gevolgen voor vertrouwen en economische groei
-De WRR heeft onderzoek laten doen naar de mogelijke sociale, politieke en economische gevolgen van economische ongelijkheid – de zogenoemde instrumentele benadering van economische ongelijkheid. Daaruit komt naar voren dat:
-Meer inkomensongelijkheid samenhangt met minder opwaartse sociale stijging.
-Meer inkomensongelijkheid samenhangt met minder sociaal vertrouwen, het vertrouwen tussen burgers onderling.
-Meer inkomensongelijkheid samenhangt met minder politiek vertrouwen onder alle burgers. -Vooral vertrouwen in de rechtsstaat en het parlement nemen af bij toenemende inkomensongelijkheid.
-Meer inkomensongelijkheid een rem kan betekenen op economische groei. Bijvoorbeeld doordat hogere inkomensgroepen een geringer deel van hun inkomen besteden aan consumptie, met minder effectieve vraag als gevolg.
Economische ongelijkheid niet alleen zaak van de overheid
Wie pleit voor minder economische ongelijkheid, stelt vaak redistributieve beleidsmaatregelingen voor, zoals minder belasting op arbeid en meer op vermogen. Maar er kan daarnaast ook gedacht worden aan predistributie. Dit is het streven naar vermindering van de (toenemende) loonverschillen op de arbeidsmarkt, in plaats van het achteraf ‘repareren’ van economische ongelijkheid via de fiscaliteit en sociale zekerheid. Dat kan bijvoorbeeld via cao-onderhandelingen, het hervormen van ondernemingen (naar associaties en coöperaties) en consumentendruk (consumenten kunnen bewust kiezen voor producten van ondernemingen met geringe loonverschillen). Sociale partners, bedrijven en consumenten kunnen dus ook een rol spelen.
De WRR- verkenning bestaat uit bijdragen van Paul de Beer, Wiemer Salverda, Bas van Bavel, Herman van der Werfhorst en Robert Went, en een interview met Richard Wilkinson. De redactie is in handen van WRR-medewerkers Monique Kremer, Mark Bovens (raadslid), Erik Schrijvers en Robert Went. Kremer, Went en Bovens schreven het hoofdbetoog. Bij de publicatie van de verkenning hoort het Factsheet Economische ongelijkheid in 8 figuren. (pdf 16 pagina’s).