Nieuwjaarstoespraak 2015 Commissaris van de Koning van NH, Johan Remkes
Nieuws -> ProvincieBron: Provincie NH
14-01-2015
Nieuwjaarstoespraak van J.W. Remkes, Commissaris van de Koning in de Provincie Noord-Holland, gehouden op vrijdag 9 januari 2015 te Haarlem.
'Allereerst dames en heren, wens ik u en de uwen, - mede namens het provinciaal bestuur en de Staten van onze provincie - een in alle opzichten - voorspoedig, gezond en veilig 2015 toe.
Dat “veilig” heeft vandaag na de wrede terreurdaad en aanslag van woensdag in Parijs op het vrije woord een wrange klank. Bij deze barbarij schieten woorden tekort. Ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden van de slachtoffers. Onze grondwettelijke vrijheden, die voor iedereen gelden, en die door de eeuwen heen in onze westerse open samenleving via een lange en moeilijke weg zijn verworven en opgebouwd, zijn het verdedigen meer dan waard. Daarvoor te vechten is de kern van onze burgerplicht.
Het nieuwe jaar is dus niet goed begonnen. Een valse start. Maar er zijn races gewonnen na een valse start. Hier past maar één antwoord: onverzettelijkheid, niet opgeven en wegkijken en vertrouwen houden. In onszelf en in elkaar. Niet wijken voor angst zaaien en intimidatie, wat niets te maken heeft met falende integratie, maar de integratie wel zeer polariserend kan belemmeren. Aan die gepolariseerde tegenstelling zullen wij niet toe mogen geven. Dan krijgen juist extremisten hun zin. ( stilte)
Op 2014 kijk ik met zeer gemengde gevoelens terug: een ramp met buitengewoon veel menselijk leed en verdriet, zeer turbulente en bedreigende internationale en ook nationale ontwikkelingen, een langzaam aantrekkende, maar nog steeds kwetsbare economie, vooral dankzij een lagere eurokoers en lagere olieprijzen, met een nog te hoge werkloosheid. CBS-cijfers laten overigens zien, dat in de periode 2011-2013 de Noord-Hollandse economie relatief goed presteerde, met name ook als gevolg van de economische prestaties in de metropoolregio Amsterdam.
Beperkt tot onze provincie, kunnen we terugzien op een zeer succesvolle Koningsdag op 27 april in Graft-De Rijp en Amstelveen en zeer geslaagde bezoeken van de Koning en het Koninklijk Paar aan Texel en in september aan Hollands Kroon, Den Helder en Schagen. De gemeente Haarlem als onze provinciehoofdstad kunnen wij gelukwensen met een zeer geslaagde uitvoering van Serious Request in het Glazen Huis, met een grote promotionele uitstraling.
(Foto Amstelveenweb.com - 2013)
Johan W. Remkes (VVD) op 4 juni 2013 tijdens de installatie van mevrouw drs. Jobke Vonk-Vedder (CDA), de nieuwe burgemeester van Aalsmeer
Vorig jaar stond ik bij deze gelegenheid, net als in 2013, uitvoerig stil bij de kabinetsvoornemens tot provinciale fusie in een ‘noordvleugel’-provincie. Daarover kan ik nu zwijgen: dit voornemen is voorlopig bijgezet op de ‘boulevard of broken dreams’. Bij de oorzaken van deze mislukking staat Herman Tjeenk Willink in zijn artikel in Binnenlands Bestuur ‘Lang leve de provincie’ van 10 oktober 2014 nog eens uitvoerig stil: niet duidelijk was welk probleem moest worden opgelost en alternatieven zijn niet gewogen.
Inmiddels is recent door het kabinet de studiegroep Openbaar Bestuur ingesteld die voor de zomer van 2016 moet rapporteren over de vraag hoe de bestuurlijke ordening bijdraagt aan de economische ontwikkeling. We wachten de resultaten af, maar ‘voor de zomer van 2016’ zal wel niet helemaal toevallig zijn gekozen. Ik wil bij deze gelegenheid wel ingaan op een paar specifieke onderwerpen.
In de eerste plaats bij het karakter en de rol van het middenbestuur in ons land. De provincies hebben daar de afgelopen periode uitvoerig bij stilgestaan, vanuit de vraag, welke maatschappelijke opgaven de komende jaren centraal staan en welke rol provincies daarbij moeten spelen om die opgaven aan te pakken. Eén van de conclusies was, dat die aanpak vraagt om over geografisch/territoriale en bestuurlijke grenzen heen te kijken, dus ook vraagt om grenzeloos samen te werken: tussen provincie en gemeenten, tussen provincies en private partijen c.q. organisaties in het maatschappelijk middenveld en tussen provincies onderling.
Dit alles vanuit de kerntaken die provincies al eerder hadden bepaald. In IPO-verband werd Kompas 2020 in oktober vastgesteld. Bij die gelegenheid heb ik op het IPO-congres benadrukt dat dit document gevolgen moet krijgen voor de bestuurlijke en ambtelijke attitude in de verschillende provinciehuizen, dus ook hier in Haarlem. Als die gevolgen achterwege blijven, is Kompas 2020 niet meer dan ‘inkt op dode bomen’. Samenwerking met u dus, in wisselende allianties vanuit wisselende provinciale rollen. Samenwerking óók met burgers: participerend burgerschap vraagt soms ook om een politiek-ambtelijke attitude van geheel of gedeeltelijk loslaten. Meer nog dan in het verleden vraagt dit netwerk- en samenwerkingsvaardigheden.
Van onze compacte, maar vitale provinciale organisatie vraagt dit om ruimte voor professionele taakuitoefening, om visie, lef en om het nemen van risico’s. Dat stelt eisen aan het bestuurlijk en ambtelijk leiderschap. En dit alles, wel te verstaan, vanuit de publieke verantwoordelijkheid die de provinciale overheid heeft. Tegen het toepassen van bepaalde managementtechnieken uit de marktsector bij overheden bestaat geen enkel bezwaar als dit het bereiken van publieke doelen dient en past binnen – wat ik zou willen noemen – de publieke moraal. Maar een overheid is geen bedrijf en burgers zijn geen klant.
Onze ambtenaren draaien geen doppen op colaflessen, of verkopen geen koekjes. Zij dragen als overheidsdienaren een bijzondere verantwoordelijkheid, die een beroep doet op loyaliteit, integriteit, onpartijdigheid, deskundigheid en betrokkenheid bij de publieke zaak. Ambtenaren moeten hun bestuurders – in de beslotenheid van het bestuurlijk-ambtelijk overleg – ook openhartig tegenspraak kunnen leveren, de bestuurders behoeden voor valkuilen, en als er een besluit genomen is daar loyaal uitvoering aan geven. Een ‘veilige’ ambtelijke werkomgeving met ruimte voor professioneel ambtelijk vakmanschap is daarvoor onontbeerlijk.
Daarvoor is niet per se de bijzondere ambtelijke statusnodig, zoals die nu nog geregeld is in de ambtenarenwet 1929. Zoals het zich laat aanzien, zal deze bijzondere rechtspositionele status binnenkort ook worden afgeschaft, waarmee het normalisatieproces – het gelijktrekken van de ambtelijke rechtspositionele positie met die in de private sector – is voltooid. Dat is in mijn opvatting dus geen ramp. De bijzondere eisen, waaraan een ambtenaar moet voldoen, hangen niet samen met zijn rechtspositie.
Ambtenaren zijn niet loyaal, integer, en toegewijd, omdat hun aanstelling en arbeidsvoorwaarden eenzijdig tot stand zijn gekomen. Zij zijn dat, omdat zij de normen van het ambtenaarschap hebben verinnerlijkt door opleiding, cultuur of rolmodellen. De ambtelijke eed of belofte blijft ook na de normalisatie wat mij betreft bestaan. Die geeft zichtbaar uitdrukking aan die normen van dat ambtenaarschap. Het tweede onderwerp, waar ik bij stil wil staan is het lokaal bestuur en in het bijzonder ook de aanstellingswijze van de burgemeester.
Vorig jaar heb ik over het eerste, vooral ook in het licht van de drie grote decentralisatieopgaven, in enkele opzichten mijn zorg uitgesproken. Vanaf 1 januari dragen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor de 3 gedecentraliseerde zorgtaken: jeugd, ouderen en participatie/werk. In de aanloop werd de afgelopen maanden een somber beeld geschetst: ‘dreigende chaos’, ‘gemeenten zijn er niet klaar voor’.
Omdat veel onduidelijk en onzeker was en te lang bleef, was die bezorgdheid op zich begrijpelijk. Mijn beeld van de Noord-Hollandse gemeenten is, dat er de afgelopen tijd heel hard, zowel bestuurlijk als ambtelijk, aan getrokken is om tot een fatsoenlijke landing op de gemeentelijke werkvloer te komen. Ik wens onze – met ingang van 1 januari – 51 Noord-Hollandse gemeenten nu heel veel succes met de uitvoering van hun nieuwe taken. Ik ben er van overtuigd, dat dit lukt. Gemeenten hebben veel creatief/vernieuwend vermogen, veerkracht en lerend vermogen om deze nieuwe uitdaging succesvol aan te gaan.
Zeker er zullen – zeker in het begin – zaken soms niet goed gaan, maar dat was natuurlijk in de oude situatie niet anders. Waar ik voor wil waarschuwen is een overreactie op incidenten, de risico-regelreflex in deze nieuwe gemeentelijke domeinen. Ik hoop van harte, dat onze Tweede Kamerleden en ook de nieuw te kiezen Statenleden hier laten zien, dat ze “de kunst van het loslaten” beheersen en “de wil tot gemeentelijk verschil” aanvaarden. Dan de lokale/provinciale democratie en de aanstellingswijze van de burgemeester c.q. de CdK.
Ik wil beginnen mij krachtig te verzetten tegen het achterhaalde, maar soms nog opgeroepen beeld, dat er nu sprake zou zijn van ‘schimmige procedures in achterkamertjes’ die leiden tot ‘de benoeming van partijvriendjes in mooie baantjes’. Iedere Nederlander kan op alle reguliere vacatures solliciteren, de selectiecommissie is bekend, de CdK c.q. de minister doen voorwerk en de gemeenteraden en provinciale staten dragen voor. Ook de functie-eisen, neergelegd in de profielschets, zijn bekend en vormen een belangrijke richtsnoer bij het selectieproces. Zeker, alleen de naam van diegene die uiteindelijk wordt voorgedragen is openbaar, maar kan iemand mij een (publieke) functie noemen, waar dat anders is?
Is er wat mij betreft dan geen aanleiding iets in de aanstellingswijze te veranderen? Natuurlijk, die aanleiding is er wel, maar dan in de bredere context van het functioneren van de lokale en provinciale democratie. Het is een publiek feit – al sinds de aanbevelingen van de Commissie van Thijn in 1993, – dat ik van mening ben, dat als er gekozen moet worden voor verandering, er dan gekozen moet worden voor een rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester, die dan wel een andere, meer presidentiele burgemeester is dan de huidige functionaris.
De discussie hoort dus in de eerste plaats te gaan over het lokale - en zo men wil provinciale - bestel. Dat is precies, wat ik mis bij het initiatiefvoorstel Schouw ‘Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester’, gesteund door het kabinet, dat ter afhandeling in 1e lezing bij de Eerste Kamer ligt. Zeker, als de juridische, of maatschappelijke noodzaak overtuigend kan worden aangetoond, kan iets uit de grondwet worden geschrapt.
Dat is precies waar het in het initiatief aan ontbreekt. Het is wat mij betreft dan ook onbegrijpelijk, dat de Tweede Kamer dit heeft laten passeren. Het lijkt mij absoluut nodig, dat voor de behandeling in 2e lezing – als daadwerkelijk over grondwetswijziging wordt beslist – dit gebrek wordt hersteld . Voordat een grondwettelijke pijler onder het lokale c.q. provinciale bestel wordt weggehaald, moet duidelijk zijn welke richting de democratische ordening van het decentrale bestuur in moet slaan, wat de positie van de burgemeester en de CdK in het bestel is en wat de consequenties zijn voor hun onafhankelijkheid. Een zichzelf serieus nemende grondwetgever zou deze sprong in het duister niet moeten accepteren. Ik kan mij dan ook aansluiten bij de kwalificatie ‘Paard van Troje,’ waar de PvdA-fractie in de Eerste Kamer zich in het nader Verslag van bedient.
Bij die bredere visievorming zouden dan ook de opvattingen van burgemeester Pieter Broertjes van Hilversum kunnen worden betrokken die hij onlangs in een lezing heeft neergelegd. Daarmee was ik het overigens niet in alle opzichten eens. Ik zal de verleiding weerstaan om daar nu uitvoerig op in te gaan. Eén element wil ik er echter uithalen, nl de spreiding van gemeenteraadsverkiezingen en de introductie van de mogelijkheid tot tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad en tussentijdse gemeenteraadsverkiezingen. Dat laatste is wat mij betreft nodig als een structurele aantasting van de gemeentelijke bestuurskracht en daar bijbehorende taakverwaarlozing dreigt.
Niet bij iedere willekeurige gemeentelijke politieke crisis, wel als het algemeen belang structureel ondergraven dreigt te worden. Dan is het – ook op lokaal niveau – tijd om de kiezers opnieuw het woord te geven. Dat brengt mij bij het derde – en laatste – thema: de Statenverkiezingen en de waterschapsverkiezingen op 18 maart a.s.
U zult begrijpen, dat dit voor ons in de eerste plaats provinciale verkiezingen zijn, omdat de politieke verhoudingen in onze Staten en – daaropvolgend – in een nieuw te vormen college van G.S. worden vastgelegd. De inleidende beschietingen zijn begonnen: kandidatenlijsten, lijsttrekkers en (concept)programma’s zijn nagenoeg allemaal bekend. Ik wens iedereen een sportieve en democratisch strijdbare campagne toe, waarin duidelijk wordt, dat er ook in deze provincie op provinciale thema’s iets te kiezen valt. Onvermijdelijk is het, vrees ik, dat die soms overschaduwd zullen worden door landelijke thema’s en overwegingen die meer te maken hebben met het Binnenhof dan met de Dreef hier in Haarlem.
De Minister President, of moet ik zeggen politieke aanvoerder van de VVD, heeft daar ook al een voorschot op genomen door te spreken over landelijke verkiezingen. Gelet op de rol van onze nieuwe Statenleden bij de verkiezing van de Eerste Kamer-leden én op de precaire positie van de landelijke coalitie in de Eerste Kamer, begrijp ik die inzet voor 18 maart uit coalitie-politieke overwegingen natuurlijk wel.
Echter, het wringt wél, Eerste Kamerleden, gekozen door onze Statenleden hebben hun eigen verantwoordelijkheid en mandaat. Het er bij voorbaat van uitgaan dat politieke zaken die in de Tweede Kamer gedaan worden tussen Tweede Kamer-fracties en (leden van ) het kabinet, ook automatisch in dezelfde politieke verhoudingen in de Eerste Kamer gesteund worden, ondergraaft die eigen verantwoordelijkheid en dat eigen mandaat van door de Statenleden gekozen Eerste Kamer-leden.
Het lijkt mij nodig dit dilemma te betrekken bij de werkzaamheden van de nog in te stellen commissie die zich over de toekomstige positie van de Eerste Kamer gaat beraden. Voor 18 maart zeg ik: Wees scherp, en stem!
Ik wens u allen privé en zakelijk heel veel succes het komende jaar.
En voor het hele jaar zeg ik: Heb een goed 2015 met optimisme en zelfvertrouwen!'
Johan W. Remkes
Johannes Wijnandus (Johan) Remkes (Zuidbroek, Groningen), 15 juni 1951) (VVD) is sinds 1 juli 2010 commissaris van de Koning in de provincie Noord-Holland. De commissaris van de Koning is de voorzitter van zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten. Hij wordt op voordracht van Provinciale Staten benoemd door de Kroon (de Koning en de ministers). Een commissaris wordt voor een periode van 6 jaar benoemd. De periode wordt normaal gesproken steeds met 6 jaar verlengd. Als de commissaris 70 jaar wordt, moet hij met pensioen.